75 kilometer langs de Vesder
Tekst
François Brabant
FOTO'S
KáROLY EFFENBERGER EN OLIVIER PAPEGNIES
uit Wilfried #4
NAJAAR 2021
Ergens in het struikgewas van de Hoge Venen loopt een miezerig straaltje water. Het is de bron van de Vesder, die in juli heel haar vallei in een oorlogsgebied herschiep. Officiële balans: 39 doden, duizenden vluchtelingen in eigen land, onschatbare milieuschade en economische verliezen. François Brabant, hoofdredacteur van de Franstalige Wilfried, trok op vijfdaagse voettocht langs de rivier. Hij zag de moed en solidariteit van de buurtbewoners, de lafheid van de plunderaars, de angst voor de nacht, het chaotische optreden van de overheid, het gevoel van verlatenheid. En vooral de strijd die een hele vallei aangaat om in leven te blijven.
Ik vertrek in het station van Namen en stap in Luik-Guillemins over op de trein naar Welkenraedt. Bijna twee maanden na de ramp is het verkeer nog altijd niet helemaal hersteld: er rijden minder treinen en de ritten duren langer. Vanuit Luik volgen we de hele Vesdervallei, steil naar boven. In de donkere nacht zie ik de blauwe borden met daarop de verlichte namen van de stopplaatsen: Chênée, Chaudfontaine, Trooz, Fraipont, Nessonvaux, Pepinster, Verviers-Central, Dolhain-Gileppe... Lijn 37 meandert langs de rivier, door tunnels en over viaducten: hier zie je het werk van de Belgische spoorwegingenieurs op zijn best.
Ik ga op zoek naar de bron van de Vesder, en heb in de app Komoot het hele traject van vandaag uitgestippeld: ‘25,8 kilometer, goede conditie vereist, meestal begaanbare wegen, blijf waakzaam’, lees ik op mijn schermpje. Mijn vader wacht me op met de auto en brengt me een eind op weg. ‘En wat doe je als je daar geen bereik hebt?’ vraagt hij. Zijn vraag brengt me even van mijn stuk, want daar heb ik niet aan gedacht. Maar ik laat niets merken.
Bijna onopgemerkt steken we de grens met Duitsland over. Ik merk het alleen aan de verkiezingsaffiches van CDU en SPD. We rijden door bossen en klimmen tot meer dan 600 meter hoogte. Daar, aan de rand van alweer een bos, neem ik afscheid van mijn vader.
Hier begint mijn reis pas echt.
De Vesder ontspringt drie kilometer hiervandaan, in een uitloper van de Hoge Venen. Na enkele stappen sta ik alweer in België, in een heidelandschap waar de wind vrij spel heeft. Ik loop over vlonders en dring een bos in dat door de dichte begroeiing bijna ontoegankelijk is. Hier zie ik de Vesder voor het eerst: een bescheiden roestkleurig waterstraaltje dat aarzelend zijn weg zoekt over de keien. Ik loop 300 meter stroomopwaarts en zie hoe het beekje steeds smaller wordt, tot ik het niet meer zie en het een nauwelijks hoorbaar geruis is geworden, dat uit een scheur in het plateau komt. Hier, tussen de lieflijke heide en brem, ontspringt de meest verwoestende rivier die België sinds zijn onafhankelijkheid heeft gekend.
De Vesder meandert naar het noorden, door bossen die te dicht begroeid zijn, en ik kan ze alleen maar op een afstand volgen.
Komoot stuurt me op paden die op open plekken in het bos eindigen, of die overgaan in een ontoegankelijk modderveld. Ik moet herhaaldelijk op mijn stappen terugkeren. Het wordt al gauw middag, en ik ben amper opgeschoten.
Net tegen de Duitse grens kom ik weer vlak bij de Vesder. Het roestkleurige water is hier donkerder, bijna zwart zelfs. De bermen worden hoger en de rivier krijgt het uitzicht van een kleine canyon. Op de oevers liggen massa’s dood hout, dat vermoedelijk in juli tijdens de overstroming is meegesleurd. Hier, 472 meter hoog, zijn we nog 17 kilometer verwijderd van Eupen, maar je merkt hier al wat een kracht het water heeft.
Voor ik mijn tocht aanvatte, heb ik nog gebeld met Christophe Willemarck, een wetenschappelijk medewerker bij de dienst die de Vesder beheert. Toen ik hem mijn plan uitlegde – de Vesder volgen van de bron tot waar ze samenkomt met de Ourthe – drukte hij me op het hart om vooral voorzichtig te zijn. ‘Na de overstroming zijn er bruggen die je niet meer kunt gebruiken, er zijn ook loopbruggen ingestort. Kijk uit, en ga vooral nooit het water in! Er zijn oevers verschoven, er zitten gaten in die je niet kunt zien.’ Hij vindt me duidelijk een naïeveling.
Een oude grenssteen met een B erop maakt me duidelijk dat ik weer de grens oversteek, richting Duitsland en de Weser, zoals de Vesder daar heet. Hier vormt ze de grens tussen België en Duitsland: rechts ligt België, links Duitsland. Maar je ziet de Vesder niet meer: de rivier is lang geleden rechtgetrokken en overkapt.
Waar de Vesder aan de oppervlakte komt, komt ze weer België binnen. Hoogte: 404 meter. De rivier heeft al een derde van de oorspronkelijke hoogte verloren en stroomt nu pal naar het westen. Ik loop over de gemarkeerde paden langs het stuwmeer, dat links van me moet liggen. Maar de lucht wordt donker en het regent. Ik zie het meer niet. Tot het op een open plek in het Hertogenwald plotseling voor me opdaagt: die stilstaande, monumentale watermassa maakt me mistroostig. Stuwmeren hebben me altijd al een benauwd gevoel gegeven. Ik heb zere voeten en doe iets stoms: ik trek mijn schoenen uit om mijn voeten wat rust te gunnen. Maar als ik ze weer aantrek, is het of mijn voeten in brand staan. Ik ga op het terras van de cafetaria zitten, drink een koffie en staar naar het donkere water in de diepte. Aan de tafel naast me zitten gepensioneerden met een Leffe en een wafel met slagroom.
Vanaf 1935 hebben meer dan 850 arbeiders onafgebroken gewerkt aan de stuwdam, die in juni 1951 werd ingewijd. Aan de overkant van het meer staan de huizen waar decennialang het personeel van het stuwmeer woonde. Nu wordt alles – de kleppen, de doorstroming, het debiet – vanuit Verviers en Namen geregeld. En ik vraag me af: kun je dergelijke gigantische bouwwerken besturen zonder dat je zelfs maar de kleur van de lucht ziet? Zonder dat je de dennen ziet die doorbuigen onder de regen, of het water van het meer, dat op stormdagen torenhoog wordt opgezwiept? Zonder dat je de natuurelementen vóélt?
Ik ga weer op stap. Verderop wordt de vallei dieper. Ik hoor hoe het water ver beneden me tegen de rotsen klotst. Uit het bos duikt plotseling een man op: ‘Hallo, junger Mann! Wandern ist schön, gut!’
Ik loop Eupen binnen via Langesthal en zie de Bellmerinbrug, die aan twee kanten is afgesloten voor alle verkeer. Ik steek de Vesder over via een metalen loopbrug. In de stoepen zitten scheuren, en de diepste zijn afgezet met politielinten. Café Zur Weserbrücke en restaurant Visé liggen er twee maanden na de overstroming nog steeds troosteloos bij. Het restaurant heeft nu, na veertig jaar, de deuren voorgoed gesloten. Houten platen vervangen de deuren en ramen van hotel Ambassador. De apotheek ernaast biedt eenzelfde miezerige aanblik. Het is vandaag 14 september en de benedenstad, waar de Vesder en de Helle samenkomen, ligt er nog steeds bij alsof het 14 juli was. De rivieren ontspringen allebei in de Hoge Venen, en in juli zijn ze hier in Eupen met geweld tegen elkaar gebotst.
Ik blijf hier niet langer rondhangen. Ik haast me naar de bovenstad, waar Sara en Caroline, mijn gastvrouwen van vandaag, me opwachten. ‘Heb je iets nodig?’ vragen ze. ‘Ja, een naald om de blaren op mijn voeten open te steken.’ Ik strompel op handen en knieën de trap op. Doodop ben ik. Ik heb niet eens de fut meer om een douche te nemen.
[einde van dit fragment]
LEES HET VOLLEDIGE ARTIKEL IN WILFRIED #4
Tekst
François Brabant
FOTO'S
KáROLY EFFENBERGER EN OLIVIER PAPEGNIES
uit Wilfried #4
NAJAAR 2021
Ergens in het struikgewas van de Hoge Venen loopt een miezerig straaltje water. Het is de bron van de Vesder, die in juli heel haar vallei in een oorlogsgebied herschiep. Officiële balans: 39 doden, duizenden vluchtelingen in eigen land, onschatbare milieuschade en economische verliezen. François Brabant, hoofdredacteur van de Franstalige Wilfried, trok op vijfdaagse voettocht langs de rivier. Hij zag de moed en solidariteit van de buurtbewoners, de lafheid van de plunderaars, de angst voor de nacht, het chaotische optreden van de overheid, het gevoel van verlatenheid. En vooral de strijd die een hele vallei aangaat om in leven te blijven.
Ik vertrek in het station van Namen en stap in Luik-Guillemins over op de trein naar Welkenraedt. Bijna twee maanden na de ramp is het verkeer nog altijd niet helemaal hersteld: er rijden minder treinen en de ritten duren langer. Vanuit Luik volgen we de hele Vesdervallei, steil naar boven. In de donkere nacht zie ik de blauwe borden met daarop de verlichte namen van de stopplaatsen: Chênée, Chaudfontaine, Trooz, Fraipont, Nessonvaux, Pepinster, Verviers-Central, Dolhain-Gileppe... Lijn 37 meandert langs de rivier, door tunnels en over viaducten: hier zie je het werk van de Belgische spoorwegingenieurs op zijn best.
Ik ga op zoek naar de bron van de Vesder, en heb in de app Komoot het hele traject van vandaag uitgestippeld: ‘25,8 kilometer, goede conditie vereist, meestal begaanbare wegen, blijf waakzaam’, lees ik op mijn schermpje. Mijn vader wacht me op met de auto en brengt me een eind op weg. ‘En wat doe je als je daar geen bereik hebt?’ vraagt hij. Zijn vraag brengt me even van mijn stuk, want daar heb ik niet aan gedacht. Maar ik laat niets merken.
Bijna onopgemerkt steken we de grens met Duitsland over. Ik merk het alleen aan de verkiezingsaffiches van CDU en SPD. We rijden door bossen en klimmen tot meer dan 600 meter hoogte. Daar, aan de rand van alweer een bos, neem ik afscheid van mijn vader.
Hier begint mijn reis pas echt.
De Vesder ontspringt drie kilometer hiervandaan, in een uitloper van de Hoge Venen. Na enkele stappen sta ik alweer in België, in een heidelandschap waar de wind vrij spel heeft. Ik loop over vlonders en dring een bos in dat door de dichte begroeiing bijna ontoegankelijk is. Hier zie ik de Vesder voor het eerst: een bescheiden roestkleurig waterstraaltje dat aarzelend zijn weg zoekt over de keien. Ik loop 300 meter stroomopwaarts en zie hoe het beekje steeds smaller wordt, tot ik het niet meer zie en het een nauwelijks hoorbaar geruis is geworden, dat uit een scheur in het plateau komt. Hier, tussen de lieflijke heide en brem, ontspringt de meest verwoestende rivier die België sinds zijn onafhankelijkheid heeft gekend.
De Vesder meandert naar het noorden, door bossen die te dicht begroeid zijn, en ik kan ze alleen maar op een afstand volgen.
Komoot stuurt me op paden die op open plekken in het bos eindigen, of die overgaan in een ontoegankelijk modderveld. Ik moet herhaaldelijk op mijn stappen terugkeren. Het wordt al gauw middag, en ik ben amper opgeschoten.
Net tegen de Duitse grens kom ik weer vlak bij de Vesder. Het roestkleurige water is hier donkerder, bijna zwart zelfs. De bermen worden hoger en de rivier krijgt het uitzicht van een kleine canyon. Op de oevers liggen massa’s dood hout, dat vermoedelijk in juli tijdens de overstroming is meegesleurd. Hier, 472 meter hoog, zijn we nog 17 kilometer verwijderd van Eupen, maar je merkt hier al wat een kracht het water heeft.
Voor ik mijn tocht aanvatte, heb ik nog gebeld met Christophe Willemarck, een wetenschappelijk medewerker bij de dienst die de Vesder beheert. Toen ik hem mijn plan uitlegde – de Vesder volgen van de bron tot waar ze samenkomt met de Ourthe – drukte hij me op het hart om vooral voorzichtig te zijn. ‘Na de overstroming zijn er bruggen die je niet meer kunt gebruiken, er zijn ook loopbruggen ingestort. Kijk uit, en ga vooral nooit het water in! Er zijn oevers verschoven, er zitten gaten in die je niet kunt zien.’ Hij vindt me duidelijk een naïeveling.
Een oude grenssteen met een B erop maakt me duidelijk dat ik weer de grens oversteek, richting Duitsland en de Weser, zoals de Vesder daar heet. Hier vormt ze de grens tussen België en Duitsland: rechts ligt België, links Duitsland. Maar je ziet de Vesder niet meer: de rivier is lang geleden rechtgetrokken en overkapt.
Waar de Vesder aan de oppervlakte komt, komt ze weer België binnen. Hoogte: 404 meter. De rivier heeft al een derde van de oorspronkelijke hoogte verloren en stroomt nu pal naar het westen. Ik loop over de gemarkeerde paden langs het stuwmeer, dat links van me moet liggen. Maar de lucht wordt donker en het regent. Ik zie het meer niet. Tot het op een open plek in het Hertogenwald plotseling voor me opdaagt: die stilstaande, monumentale watermassa maakt me mistroostig. Stuwmeren hebben me altijd al een benauwd gevoel gegeven. Ik heb zere voeten en doe iets stoms: ik trek mijn schoenen uit om mijn voeten wat rust te gunnen. Maar als ik ze weer aantrek, is het of mijn voeten in brand staan. Ik ga op het terras van de cafetaria zitten, drink een koffie en staar naar het donkere water in de diepte. Aan de tafel naast me zitten gepensioneerden met een Leffe en een wafel met slagroom.
Vanaf 1935 hebben meer dan 850 arbeiders onafgebroken gewerkt aan de stuwdam, die in juni 1951 werd ingewijd. Aan de overkant van het meer staan de huizen waar decennialang het personeel van het stuwmeer woonde. Nu wordt alles – de kleppen, de doorstroming, het debiet – vanuit Verviers en Namen geregeld. En ik vraag me af: kun je dergelijke gigantische bouwwerken besturen zonder dat je zelfs maar de kleur van de lucht ziet? Zonder dat je de dennen ziet die doorbuigen onder de regen, of het water van het meer, dat op stormdagen torenhoog wordt opgezwiept? Zonder dat je de natuurelementen vóélt?
Ik ga weer op stap. Verderop wordt de vallei dieper. Ik hoor hoe het water ver beneden me tegen de rotsen klotst. Uit het bos duikt plotseling een man op: ‘Hallo, junger Mann! Wandern ist schön, gut!’
Ik loop Eupen binnen via Langesthal en zie de Bellmerinbrug, die aan twee kanten is afgesloten voor alle verkeer. Ik steek de Vesder over via een metalen loopbrug. In de stoepen zitten scheuren, en de diepste zijn afgezet met politielinten. Café Zur Weserbrücke en restaurant Visé liggen er twee maanden na de overstroming nog steeds troosteloos bij. Het restaurant heeft nu, na veertig jaar, de deuren voorgoed gesloten. Houten platen vervangen de deuren en ramen van hotel Ambassador. De apotheek ernaast biedt eenzelfde miezerige aanblik. Het is vandaag 14 september en de benedenstad, waar de Vesder en de Helle samenkomen, ligt er nog steeds bij alsof het 14 juli was. De rivieren ontspringen allebei in de Hoge Venen, en in juli zijn ze hier in Eupen met geweld tegen elkaar gebotst.
Ik blijf hier niet langer rondhangen. Ik haast me naar de bovenstad, waar Sara en Caroline, mijn gastvrouwen van vandaag, me opwachten. ‘Heb je iets nodig?’ vragen ze. ‘Ja, een naald om de blaren op mijn voeten open te steken.’ Ik strompel op handen en knieën de trap op. Doodop ben ik. Ik heb niet eens de fut meer om een douche te nemen.
[einde van dit fragment]
LEES HET VOLLEDIGE ARTIKEL IN WILFRIED #4
The Mug Coworking
Charles Martelstraat 8
1000 Brussel
BTW BE0676776324
info@wilfriedmag.be
Redactie: pv@wilfriedmag.be
The Mug Coworking
Charles Martelstraat 8
1000 Brussel
BTW BE0676776324
info@wilfriedmag.be
Redactie: pv@wilfriedmag.be
Onze website maakt gebruik van cookies. Door verder te surfen, aanvaard je dat we dat doen.