Tekst
Tom Pardoen
FOTO
KATRIJN VAN GIEL
uit Wilfried #4
NAJAAR 2021
November 1946. Een dag nadat jazzgigant Duke Ellington zijn nieuwe tournee had afgetrapt in Cleveland, Ohio kopt een krant dat een Franse gitarist de show had gestolen. Een halve waarheid, want die ‘hottest guitar player in the world’ was 36 jaar eerder geboren in een onaanzienlijk gehucht op de grens van Henegouwen en Brabant. 75 jaar later drukt Patrick Riguelle het voetspoor van Django Reinhardt. Verslag van een gezapige wild-goose chase, op het ritme van ‘Minor Swing’.
Patrick Riguelle giet een slok Senseokoffie in de keel en jaagt de brand in een sigaret. De vensters van zijn appartement staan wagenwijd open, een onverzettelijke najaarszon strooit euforisch wit licht op de kathedraal en de Mechelse binnenstad.
De gitarist par excellence – uitgedost in jeans, hemdje met fleurig motief en sandalen – is in zijn hum: we hebben ons voorgenomen om op jacht te gaan naar de echo’s van een muzikaal icoon. Riguelle tekent zelf voorbehoud aan: ‘Je hebt de slechtst mogelijke Djangogitarist uitgekozen. Ik heb me ooit eens een maand toegelegd op zijn solo’s. Eén lick wilde ik in de vingers hebben, één descente of montée. Na die maand heb ik het opgegeven (lacht).’
STRATIER MET GITAAR
Op eenvoudig verzoek laadt Riguelle een mahoniehouten Martingitaar op de achterbank van onze Spaanse stadswagen, en hij nestelt zich vervolgens genoeglijk op de passagierszetel. Terwijl we de stad uit rijden, dringt een eerste vraag zich op: wanneer kwam Django Reinhardt voor het eerst zijn leven binnengeswingd?
Patrick Riguelle: ‘Mijn vader was indertijd conciërge in een appartementsgebouw in Blankenberge, de Continental. Op woensdag moesten mijn ouders werken en gingen wij na school naar monsieur Labeu, een van de eigenaars. Labeu was een man met een streng, militair voorkomen. Hij leek op Erich von Stroheim, maar dan met een hazenlip. Wij waren bang voor hem. Maar Labeu had een grote jazzcollectie. Hij speelde Chet Baker, maar ook Django Reinhardt.’
‘Mijn ouders hadden zelf ook een grote verzameling 78 toerenplaten, en ze legden ook regelmatig Django op. Ik was jong en had geen idee wie of wat dat was, maar ik hoorde dat zijn geluid opmerkelijk anders was, dat heeft mij altijd geïntrigeerd. Later, toen ik zelf ben beginnen te spelen, heb ik de fase doorgemaakt van de jonge adolescent die alleen maar punk wil spelen met leeftijdsgenoten. Toen ik eindelijk van die dwaasheid was verlost, heb ik Django beter leren kennen.’
‘Een obsessie is hij nooit geweest. Binnen de jazz, waar puritanisme sowieso goed gedijt, bestond een ware cultus rond Django. In een Canadese documentaire zag ik Japanners die twee vingers hadden laten afzetten om te klinken zoals Django. Voor dat soort figuren ga ik lopen.’
Het is inderdaad een saillant detail dat nooit onvermeld blijft in encyclopedieën, biografieën en naslagwerken: Reinhardt deed voor zijn virtuoze spel een beroep op maar drie van de vijf vingers van zijn linkerhand.
Riguelle: ‘Op zijn achttiende is hij zwaargewond geraakt bij een furieus uitslaande brand. De vlammen hadden zo hard aan zijn hand gelikt dat de zenuwen onherstelbaar beschadigd waren geraakt, hij heeft het gevoel in zijn pink en ringvinger nooit meer teruggekregen. Die handicap heeft zeker bijgedragen aan zijn sound, maar we zullen nooit weten hoe hij had geklonken als hij al zijn vingers had gehouden.’
De soepele vierpitter van de Spaanse gezinswagen snort genoeglijk wanneer we voorbij Nijvel de E19 verlaten, de E420 oprijden en het Pays Noir betreden: ooit bedrijvig epicentrum van de Waalse mijnindustrie, maar vandaag houdt het zacht wiegende landschap de belofte van onbewogenheid in.
Riguelle: ‘Ik ben nooit toegetreden tot de sekte van obsédés, maar Django bleef me altijd intrigeren. In biografieën las ik dat Jimi Hendrix zijn werk kende. Eric Clapton ook, net als jazzgitaristen Charlie Christian en Philip Catherine. Maar zij waren geen puristen: ze zetten de harmonieën van Django om in iets moderns. Zélfs countryzanger Willie Nelson vind ik rechtstreeks verwant met Django. Hij heeft in de jaren tachtig een versie van “Nuages” opgenomen, met Trigger, zijn legendarische kaduke gitaar. De rockabilly van Eddie Cochran, die zonder twijfel groter was geworden dan Elvis als hij niet was verongelukt, was schatplichtig aan Django. Carl Perkins: idem dito.’
‘Nog een andere adept is Tony Iommi, gitarist van Black Sabbath. Iommi had op zijn zeventiende bij een ongeval in een staalfabriek in Birmingham twee vingertopjes kwijtgespeeld. De dokters zeiden dat hij nooit nog gitaar zou spelen, een snoeihard verdict, waar Iommi zich bijna bij had neergelegd. Maar toen deed een vriend hem een album van Django cadeau. Dat moet een soort epifanie geweest zijn, want Django heeft hem uit de put getrokken en geïnspireerd om zijn leven aan de gitaar te wijden. Wie heel goed luistert, hoort Django doorschemeren in Black Sabbath.’
‘Bref, als je ziet dat alle groten altijd weer terechtkomen bij Django, moet het wel een goeie zijn, zeker (lacht).’
Na ongeveer een uur rijden verlaten we de snelweg bij afrit 21. Aan de horizon verschijnen de eerste terrils van het Pays Noir, alsof de builenpest is uitgebroken in het landschap. Linksaf moeten we. Naar Liberchies.
[einde van dit fragment]
LEES HET VOLLEDIGE ARTIKEL IN WILFRIED #4
Tekst
Tom Pardoen
FOTO
KATRIJN VAN GIEL
uit Wilfried #4
NAJAAR 2021
November 1946. Een dag nadat jazzgigant Duke Ellington zijn nieuwe tournee had afgetrapt in Cleveland, Ohio kopt een krant dat een Franse gitarist de show had gestolen. Een halve waarheid, want die ‘hottest guitar player in the world’ was 36 jaar eerder geboren in een onaanzienlijk gehucht op de grens van Henegouwen en Brabant. 75 jaar later drukt Patrick Riguelle het voetspoor van Django Reinhardt. Verslag van een gezapige wild-goose chase, op het ritme van ‘Minor Swing’.
Patrick Riguelle giet een slok Senseokoffie in de keel en jaagt de brand in een sigaret. De vensters van zijn appartement staan wagenwijd open, een onverzettelijke najaarszon strooit euforisch wit licht op de kathedraal en de Mechelse binnenstad.
De gitarist par excellence – uitgedost in jeans, hemdje met fleurig motief en sandalen – is in zijn hum: we hebben ons voorgenomen om op jacht te gaan naar de echo’s van een muzikaal icoon. Riguelle tekent zelf voorbehoud aan: ‘Je hebt de slechtst mogelijke Djangogitarist uitgekozen. Ik heb me ooit eens een maand toegelegd op zijn solo’s. Eén lick wilde ik in de vingers hebben, één descente of montée. Na die maand heb ik het opgegeven (lacht).’
STRATIER MET GITAAR
Op eenvoudig verzoek laadt Riguelle een mahoniehouten Martingitaar op de achterbank van onze Spaanse stadswagen, en hij nestelt zich vervolgens genoeglijk op de passagierszetel. Terwijl we de stad uit rijden, dringt een eerste vraag zich op: wanneer kwam Django Reinhardt voor het eerst zijn leven binnengeswingd?
Patrick Riguelle: ‘Mijn vader was indertijd conciërge in een appartementsgebouw in Blankenberge, de Continental. Op woensdag moesten mijn ouders werken en gingen wij na school naar monsieur Labeu, een van de eigenaars. Labeu was een man met een streng, militair voorkomen. Hij leek op Erich von Stroheim, maar dan met een hazenlip. Wij waren bang voor hem. Maar Labeu had een grote jazzcollectie. Hij speelde Chet Baker, maar ook Django Reinhardt.’
‘Mijn ouders hadden zelf ook een grote verzameling 78 toerenplaten, en ze legden ook regelmatig Django op. Ik was jong en had geen idee wie of wat dat was, maar ik hoorde dat zijn geluid opmerkelijk anders was, dat heeft mij altijd geïntrigeerd. Later, toen ik zelf ben beginnen te spelen, heb ik de fase doorgemaakt van de jonge adolescent die alleen maar punk wil spelen met leeftijdsgenoten. Toen ik eindelijk van die dwaasheid was verlost, heb ik Django beter leren kennen.’
‘Een obsessie is hij nooit geweest. Binnen de jazz, waar puritanisme sowieso goed gedijt, bestond een ware cultus rond Django. In een Canadese documentaire zag ik Japanners die twee vingers hadden laten afzetten om te klinken zoals Django. Voor dat soort figuren ga ik lopen.’
Het is inderdaad een saillant detail dat nooit onvermeld blijft in encyclopedieën, biografieën en naslagwerken: Reinhardt deed voor zijn virtuoze spel een beroep op maar drie van de vijf vingers van zijn linkerhand.
Riguelle: ‘Op zijn achttiende is hij zwaargewond geraakt bij een furieus uitslaande brand. De vlammen hadden zo hard aan zijn hand gelikt dat de zenuwen onherstelbaar beschadigd waren geraakt, hij heeft het gevoel in zijn pink en ringvinger nooit meer teruggekregen. Die handicap heeft zeker bijgedragen aan zijn sound, maar we zullen nooit weten hoe hij had geklonken als hij al zijn vingers had gehouden.’
De soepele vierpitter van de Spaanse gezinswagen snort genoeglijk wanneer we voorbij Nijvel de E19 verlaten, de E420 oprijden en het Pays Noir betreden: ooit bedrijvig epicentrum van de Waalse mijnindustrie, maar vandaag houdt het zacht wiegende landschap de belofte van onbewogenheid in.
Riguelle: ‘Ik ben nooit toegetreden tot de sekte van obsédés, maar Django bleef me altijd intrigeren. In biografieën las ik dat Jimi Hendrix zijn werk kende. Eric Clapton ook, net als jazzgitaristen Charlie Christian en Philip Catherine. Maar zij waren geen puristen: ze zetten de harmonieën van Django om in iets moderns. Zélfs countryzanger Willie Nelson vind ik rechtstreeks verwant met Django. Hij heeft in de jaren tachtig een versie van “Nuages” opgenomen, met Trigger, zijn legendarische kaduke gitaar. De rockabilly van Eddie Cochran, die zonder twijfel groter was geworden dan Elvis als hij niet was verongelukt, was schatplichtig aan Django. Carl Perkins: idem dito.’
‘Nog een andere adept is Tony Iommi, gitarist van Black Sabbath. Iommi had op zijn zeventiende bij een ongeval in een staalfabriek in Birmingham twee vingertopjes kwijtgespeeld. De dokters zeiden dat hij nooit nog gitaar zou spelen, een snoeihard verdict, waar Iommi zich bijna bij had neergelegd. Maar toen deed een vriend hem een album van Django cadeau. Dat moet een soort epifanie geweest zijn, want Django heeft hem uit de put getrokken en geïnspireerd om zijn leven aan de gitaar te wijden. Wie heel goed luistert, hoort Django doorschemeren in Black Sabbath.’
‘Bref, als je ziet dat alle groten altijd weer terechtkomen bij Django, moet het wel een goeie zijn, zeker (lacht).’
Na ongeveer een uur rijden verlaten we de snelweg bij afrit 21. Aan de horizon verschijnen de eerste terrils van het Pays Noir, alsof de builenpest is uitgebroken in het landschap. Linksaf moeten we. Naar Liberchies.
[einde van dit fragment]
LEES HET VOLLEDIGE ARTIKEL IN WILFRIED #4
The Mug Coworking
Charles Martelstraat 8
1000 Brussel
BTW BE0676776324
info@wilfriedmag.be
Redactie: pv@wilfriedmag.be
The Mug Coworking
Charles Martelstraat 8
1000 Brussel
BTW BE0676776324
info@wilfriedmag.be
Redactie: pv@wilfriedmag.be
Onze website maakt gebruik van cookies. Door verder te surfen, aanvaard je dat we dat doen.