Tekst
margot vanderstraeten
uit Wilfried #3
ZOMER 2021
You can take a girl out of Limburg, but you can’t take Limburg out of the girl. Toen Margot Vanderstraeten in Wilfried las dat Stephan Vanfleteren de provincie ‘te eenvormig, te vlak, te saai’ vond, raakte dat een snaar. Vreemd, vindt ze zelf. Ze is al vijfendertig jaar zonder spijt weg uit Limburg en heeft geen terugkeerplannen. Waar kwam dat gevoel ineens vandaan?
We zitten, met een aantal sleutelfiguren uit het culturele veld, rond een goedgevulde tafel. Steve Stevaert, die gouverneur van Limburg is, heeft ons in zijn Hasseltse ambtswoning om zich heen verzameld. We vertegenwoordigen allemaal verschillende disciplines en wonen in land en buitenland. Eén eigenschap hebben we gemeen: onze wortels liggen in Belgisch- of Nederlands-Limburg. We zijn er geboren en/of getogen.
Ergens tussen het hoofd- en het nagerecht komt de aantrekkingskracht van grote steden ter sprake. De dynamiek van een grootstad wordt bewierookt, het mondiale en uitdagende karakter ervan. Iemand vraagt zich af: hebben steden als Barcelona, New York en Londen niet gewoon te veel ‘cultuur’ in de aanbieding, of kan een cultureel aanbod nooit groot, ruim en divers genoeg zijn?
‘Ik zou in Limburg nooit meer kunnen gedijen’, zegt een gerenommeerd mode-ontwerper. ‘Ik ben hier graag omdat ik weet dat ik straks weer vertrek. Als ik hier zou wonen, zou ik geestelijk sterven.’
Ik begrijp wat hij bedoelt. Wie gewend is aan de prikkels van een metropool valt stil als het daaraan ontbreekt.
En ook ik ben hier graag op bezoek. Maar terugkeren?
Je gaat als min of meer volwassene toch ook niet weer bij je ouders wonen?
Het is vooral Stevaerts reactie op dit gesprek die me van deze avond het scherpst bijstaat. Ik denk zelfs dat ik, zonder zijn uitgesproken reactie, de grote lijnen van al het voorgaande niet eens onthouden had.
Stevaert schudt zijn hoofd. Hij staat op. Hij gaat weer zitten. Hij draagt een kaki kostuum, zoals zo vaak. Iemand moet hem ooit de raad hebben gegeven: als je als Limburger in Brussel tussen al die ministers en partijvoorzitters op een positieve manier de aandacht wil trekken, en dat nog vóór je je mond hebt opengetrokken, draag dan een klassiek kostuum van een goede snit en in een kleur die op onopvallende wijze opvalt. Zijn bruingele pak heeft dezelfde aardse tint als het mergelgesteente dat het grensgebied tussen Belgisch- en Nederlands-Limburg kenmerkt.
Luid, maar zonder zich op te winden en met die typische, zangerige tot lijzige toon van hem zegt Stevaert, hoofdschuddend, iets in de trant van: ‘Dat mag je niet zeggen. Dat mag je nooit zeggen. Dat je nooit zal terugkeren. Zo’n uitspraak is pijnlijk. Je kwetst er de provincie mee en alles waar wij, Limburg en Limburgers, voor staan.’
Echt waar.
En kijk. Wie had kunnen denken dat deze anekdote, ruim vijftien jaar na datum, het eerste is dat in me opkomt als ik in het tweede Nederlandstalige nummer van Wilfried het interview met fotograaf Stephan Vanfleteren lees en halverwege dit overigens zeer aanbevelenswaardig vraaggesprek blijf vasthaken aan Vanfleterens uitspraken over Limburg. Meer bepaald aan één citaat, dat dan ook nog eens in grote en vetgedrukte letters bij het artikel pronkt. ‘In mijn boek Belgicum staat maar één foto uit Limburg. Het is me daar te eenvormig, te vlak, te saai.’
Maar mijn allerbeste Stephan, schiet het door me heen: ‘Dat mag je niet zeggen, dat is pijnlijk en niet juist, je opmerkingen over Limburg raken mij en de mijnen.’
Het werkt verzachtend dat Stephan even later in het interview nog zegt dat Limburgers enorm lieve en gastvrije mensen zijn. Maar daarna volgt helaas dit zinnetje: ‘Ik heb niets met de plaatsen en de landschappen.’
Voor de goede orde: Stephan Vanfleteren en ik hebben, toen De Morgen nog De Morgen was, samen jarenlang grote stukken voor de woensdag- en weekendbijlagen gemaakt. Ik zorgde voor de tekst. Stephan voor de foto’s. Onze tandem leverde soms treffende en/of memorabele portretten op. In woord. Meer nog in beeld.
Een mens blijft een boeiend wezen. Ook voor zichzelf. Het verbaast me dat ik, die al ruim vijfendertig jaar niet meer in Limburg woon, door Stephans uitspraak in mijn wiek geschoten ben.
Nooit heb ik doorgehad dat de fotograaf, die de schoonheid van verval liefheeft en wiens ziel in melancholie is gedrenkt, aan Limburg voorbijging.
Nooit heb ik opgemerkt dat hij, met zijn oog voor sprekende koppen en zijn voorkeur voor beroepen die tegen de grens van het menselijke aan duwen, geen enkele mijnwerker voor zijn camera heeft gehaald. Hoe is dat mogelijk, vraag ik me af. Mijn grootvader was er een mijnwerker. Het zou indrukwekkend, veelzeggend en historisch zijn geweest: een reeks portretten van kompels die recht uit de diepe, donkere aarde komen, hun sjaaltje om hun gitzwarte, bezwete hals geknoopt, de ongezonde omstandigheden en het zware en gevaarlijke werk in hun gezichten gehouwen.
Voor mij zijn deze kompels, net als de mijncités, onlosmakelijk met Limburg verbonden. Om van het door de mens geëxploiteerde landschap nog te zwijgen. De steenkolenwasserijen en -zeverijen. De water- en koeltorens: ze kregen andere bestemmingen, tot moskeeën toe. De terrils. De bijna vijftig meter hoge, industriële schachtbokken met hun enorme wielen – torenhoog in de mijnschacht vormen ze de stalen landschapsiconen van mijn jeugd, en later.
De laatste steenkoolmijnen – die van Zolder – sloten pas in 1992. De Fordfabrieken. Het Albertkanaal.
De boerenfamilies: de lemen vierkantshoeve van mijn andere grootvader werd vorig jaar platgegooid, de grond werd in vijf kavels verdeeld. Waar vroeger het boerenpaard stond, de koeien werden gemolken, vaarzen hun kalveren kregen en de zeug aan elke tepel een big liet zuigen, zullen binnenkort vijf fermettes en evenveel trampolines staan. Er is geen eigenheid of ze wordt door tijd en moderniteit aangetast. Dat zie je zelfs aan Chaussée d’amour in Sint-Truiden, die gelukkig wel in het fotoboek Belgicum staat.
Een mens blijft een boeiend wezen. Ook voor zichzelf.
Het verbaast me dat ik, die al ruim vijfendertig jaar niet meer in Limburg woon, door Stephans uitspraak in de wiek geschoten ben. Ik wist niet dat mijn persoonlijke trouw aan mijn terroir nog zulke opstoten kende.
De aanvechting om Stephan Vanfleteren te bellen en hem uit te leggen dat Limburg heus niet saai en eenvormig is, kan ik nog net onderdrukken. Als ik eerlijk ben, weet ik goed wat hij met zijn uitspraak bedoelt. Maar alleen ouders mogen iets slechts over hun kinderen zeggen. Alleen joden mogen grappen over joden maken. Alleen een Limburger mag openlijk kritiek op Limburg uiten.
Het kan niet anders of mijn lichte gekrenktheid moet in dit straatje passen.
Ik ben dubbel zo lang weg uit Limburg als ik er heb gewoond. Van dat vertrek heb ik nog geen seconde
spijt gehad.
Het is niet omdat je iets of iemand verlaat, dat je dat iets of die iemand gaat haten, of dat hij of zij je koud laat.
Limburg heeft me gevormd. Zeventien jaar lang.
Mijn familie, ouders, grootouders, tantes, ooms. De straat. De taal, talen. De buurmeisjes. Natuurgebied De Teut, op vijf minuten wandelen. Mijn vrienden. Meulenberg, de plek waar ik naar school ging, gehucht vol kinderen van mijnwerkersmigranten uit Turkije, Marokko, Griekenland, Polen, Italië, Spanje… De bermen en taluds vol brem. De brem vol bijen en vlinders. Hasselt: te blank voor wie van Meulenberg hield. Genk: plek waar wij ons veel meer thuis voelden. Bokrijk: paradijs voor liefjes en vakantiejobs. De Koolmijnlaan, met de beste frituur van het land, uitgebaat door Grieken. Op die Koolmijnlaan de beste bakker uit de omstreken: Maes. Ik weet niet of hij nog bestaat. De parochiekerk: die kende mijn generatie vooral van de achterkant. Het Sint-Maartensvuur, we spaarden maandenlang om zo veel mogelijk bommetjes, voetzoekers en vuurwerk te kunnen kopen. TC Matic in zaal De Kwint, waar de beste fuiven werden gegeven. Peer, het internaat, enkele opperbeste leraren, ook het beste rhythm-and-bluesfestival van de Lage Landen.
Limburg hangt voor mij ook met verhalen aaneen. Verhalen die anderen voor je opdissen, over die goede oude tijd. Woorden en beelden zijn het bindmiddel bij uitstek. Ze wekken de gedeelde geschiedenis weer tot leven. En ze maken ons weer jonger.
Het is niet erg dat we, in de loop der jaren, al deze woorden en beelden geleidelijk aan gaan vertekenen.
De zwaartepunten van onze verhalen veranderen naarmate onze inzichten toe- en afnemen. Ze passen zich aan onze behoeftes aan, aan onze nieuwe ervaringen, aan onze gesprekspartners, aan wat we wensen te horen en wat niet. Aan wie ons al is ontvallen, en aan wie overblijft.
In deze moderne tijden, waarin globalisering regeert, wordt alles wat met identiteit te maken heeft met enige argwaan benaderd.
Maar ik zie Limburg graag als mijn eerste trampoline. En ter verdediging van die veerkracht die ik er opdeed, laait mijn loyauteitsgevoel kennelijk nog altijd spontaan op.
Ik denk graag dat Limburg, dat unieke stukje België, voor mij het venster op de wereld was.
Daar, in de saaie, stille Kempen op de heerlijke purperen hei, is het voor mij begonnen. Ook al zal het ongetwijfeld – met excuses aan de betreurde Steve Stevaert – ergens anders eindigen.
Tekst
margot vanderstraeten
uit Wilfried #3
ZOMER 2021
You can take a girl out of Limburg, but you can’t take Limburg out of the girl. Toen Margot Vanderstraeten in Wilfried las dat Stephan Vanfleteren de provincie ‘te eenvormig, te vlak, te saai’ vond, raakte dat een snaar. Vreemd, vindt ze zelf. Ze is al vijfendertig jaar zonder spijt weg uit Limburg en heeft geen terugkeerplannen. Waar kwam dat gevoel ineens vandaan?
We zitten, met een aantal sleutelfiguren uit het culturele veld, rond een goedgevulde tafel. Steve Stevaert, die gouverneur van Limburg is, heeft ons in zijn Hasseltse ambtswoning om zich heen verzameld. We vertegenwoordigen allemaal verschillende disciplines en wonen in land en buitenland. Eén eigenschap hebben we gemeen: onze wortels liggen in Belgisch- of Nederlands-Limburg. We zijn er geboren en/of getogen.
Ergens tussen het hoofd- en het nagerecht komt de aantrekkingskracht van grote steden ter sprake. De dynamiek van een grootstad wordt bewierookt, het mondiale en uitdagende karakter ervan. Iemand vraagt zich af: hebben steden als Barcelona, New York en Londen niet gewoon te veel ‘cultuur’ in de aanbieding, of kan een cultureel aanbod nooit groot, ruim en divers genoeg zijn?
‘Ik zou in Limburg nooit meer kunnen gedijen’, zegt een gerenommeerd mode-ontwerper. ‘Ik ben hier graag omdat ik weet dat ik straks weer vertrek. Als ik hier zou wonen, zou ik geestelijk sterven.’
Ik begrijp wat hij bedoelt. Wie gewend is aan de prikkels van een metropool valt stil als het daaraan ontbreekt.
En ook ik ben hier graag op bezoek. Maar terugkeren?
Je gaat als min of meer volwassene toch ook niet weer bij je ouders wonen?
Het is vooral Stevaerts reactie op dit gesprek die me van deze avond het scherpst bijstaat. Ik denk zelfs dat ik, zonder zijn uitgesproken reactie, de grote lijnen van al het voorgaande niet eens onthouden had.
Stevaert schudt zijn hoofd. Hij staat op. Hij gaat weer zitten. Hij draagt een kaki kostuum, zoals zo vaak. Iemand moet hem ooit de raad hebben gegeven: als je als Limburger in Brussel tussen al die ministers en partijvoorzitters op een positieve manier de aandacht wil trekken, en dat nog vóór je je mond hebt opengetrokken, draag dan een klassiek kostuum van een goede snit en in een kleur die op onopvallende wijze opvalt. Zijn bruingele pak heeft dezelfde aardse tint als het mergelgesteente dat het grensgebied tussen Belgisch- en Nederlands-Limburg kenmerkt.
Luid, maar zonder zich op te winden en met die typische, zangerige tot lijzige toon van hem zegt Stevaert, hoofdschuddend, iets in de trant van: ‘Dat mag je niet zeggen. Dat mag je nooit zeggen. Dat je nooit zal terugkeren. Zo’n uitspraak is pijnlijk. Je kwetst er de provincie mee en alles waar wij, Limburg en Limburgers, voor staan.’
Echt waar.
En kijk. Wie had kunnen denken dat deze anekdote, ruim vijftien jaar na datum, het eerste is dat in me opkomt als ik in het tweede Nederlandstalige nummer van Wilfried het interview met fotograaf Stephan Vanfleteren lees en halverwege dit overigens zeer aanbevelenswaardig vraaggesprek blijf vasthaken aan Vanfleterens uitspraken over Limburg. Meer bepaald aan één citaat, dat dan ook nog eens in grote en vetgedrukte letters bij het artikel pronkt. ‘In mijn boek Belgicum staat maar één foto uit Limburg. Het is me daar te eenvormig, te vlak, te saai.’
Maar mijn allerbeste Stephan, schiet het door me heen: ‘Dat mag je niet zeggen, dat is pijnlijk en niet juist, je opmerkingen over Limburg raken mij en de mijnen.’
Het werkt verzachtend dat Stephan even later in het interview nog zegt dat Limburgers enorm lieve en gastvrije mensen zijn. Maar daarna volgt helaas dit zinnetje: ‘Ik heb niets met de plaatsen en de landschappen.’
Voor de goede orde: Stephan Vanfleteren en ik hebben, toen De Morgen nog De Morgen was, samen jarenlang grote stukken voor de woensdag- en weekendbijlagen gemaakt. Ik zorgde voor de tekst. Stephan voor de foto’s. Onze tandem leverde soms treffende en/of memorabele portretten op. In woord. Meer nog in beeld.
Een mens blijft een boeiend wezen. Ook voor zichzelf. Het verbaast me dat ik, die al ruim vijfendertig jaar niet meer in Limburg woon, door Stephans uitspraak in mijn wiek geschoten ben.
Nooit heb ik doorgehad dat de fotograaf, die de schoonheid van verval liefheeft en wiens ziel in melancholie is gedrenkt, aan Limburg voorbijging.
Nooit heb ik opgemerkt dat hij, met zijn oog voor sprekende koppen en zijn voorkeur voor beroepen die tegen de grens van het menselijke aan duwen, geen enkele mijnwerker voor zijn camera heeft gehaald. Hoe is dat mogelijk, vraag ik me af. Mijn grootvader was er een mijnwerker. Het zou indrukwekkend, veelzeggend en historisch zijn geweest: een reeks portretten van kompels die recht uit de diepe, donkere aarde komen, hun sjaaltje om hun gitzwarte, bezwete hals geknoopt, de ongezonde omstandigheden en het zware en gevaarlijke werk in hun gezichten gehouwen.
Voor mij zijn deze kompels, net als de mijncités, onlosmakelijk met Limburg verbonden. Om van het door de mens geëxploiteerde landschap nog te zwijgen. De steenkolenwasserijen en -zeverijen. De water- en koeltorens: ze kregen andere bestemmingen, tot moskeeën toe. De terrils. De bijna vijftig meter hoge, industriële schachtbokken met hun enorme wielen – torenhoog in de mijnschacht vormen ze de stalen landschapsiconen van mijn jeugd, en later.
De laatste steenkoolmijnen – die van Zolder – sloten pas in 1992. De Fordfabrieken. Het Albertkanaal.
De boerenfamilies: de lemen vierkantshoeve van mijn andere grootvader werd vorig jaar platgegooid, de grond werd in vijf kavels verdeeld. Waar vroeger het boerenpaard stond, de koeien werden gemolken, vaarzen hun kalveren kregen en de zeug aan elke tepel een big liet zuigen, zullen binnenkort vijf fermettes en evenveel trampolines staan. Er is geen eigenheid of ze wordt door tijd en moderniteit aangetast. Dat zie je zelfs aan Chaussée d’amour in Sint-Truiden, die gelukkig wel in het fotoboek Belgicum staat.
Een mens blijft een boeiend wezen. Ook voor zichzelf.
Het verbaast me dat ik, die al ruim vijfendertig jaar niet meer in Limburg woon, door Stephans uitspraak in de wiek geschoten ben. Ik wist niet dat mijn persoonlijke trouw aan mijn terroir nog zulke opstoten kende.
De aanvechting om Stephan Vanfleteren te bellen en hem uit te leggen dat Limburg heus niet saai en eenvormig is, kan ik nog net onderdrukken. Als ik eerlijk ben, weet ik goed wat hij met zijn uitspraak bedoelt. Maar alleen ouders mogen iets slechts over hun kinderen zeggen. Alleen joden mogen grappen over joden maken. Alleen een Limburger mag openlijk kritiek op Limburg uiten.
Het kan niet anders of mijn lichte gekrenktheid moet in dit straatje passen.
Ik ben dubbel zo lang weg uit Limburg als ik er heb gewoond. Van dat vertrek heb ik nog geen seconde
spijt gehad.
Het is niet omdat je iets of iemand verlaat, dat je dat iets of die iemand gaat haten, of dat hij of zij je koud laat.
Limburg heeft me gevormd. Zeventien jaar lang.
Mijn familie, ouders, grootouders, tantes, ooms. De straat. De taal, talen. De buurmeisjes. Natuurgebied De Teut, op vijf minuten wandelen. Mijn vrienden. Meulenberg, de plek waar ik naar school ging, gehucht vol kinderen van mijnwerkersmigranten uit Turkije, Marokko, Griekenland, Polen, Italië, Spanje… De bermen en taluds vol brem. De brem vol bijen en vlinders. Hasselt: te blank voor wie van Meulenberg hield. Genk: plek waar wij ons veel meer thuis voelden. Bokrijk: paradijs voor liefjes en vakantiejobs. De Koolmijnlaan, met de beste frituur van het land, uitgebaat door Grieken. Op die Koolmijnlaan de beste bakker uit de omstreken: Maes. Ik weet niet of hij nog bestaat. De parochiekerk: die kende mijn generatie vooral van de achterkant. Het Sint-Maartensvuur, we spaarden maandenlang om zo veel mogelijk bommetjes, voetzoekers en vuurwerk te kunnen kopen. TC Matic in zaal De Kwint, waar de beste fuiven werden gegeven. Peer, het internaat, enkele opperbeste leraren, ook het beste rhythm-and-bluesfestival van de Lage Landen.
Limburg hangt voor mij ook met verhalen aaneen. Verhalen die anderen voor je opdissen, over die goede oude tijd. Woorden en beelden zijn het bindmiddel bij uitstek. Ze wekken de gedeelde geschiedenis weer tot leven. En ze maken ons weer jonger.
Het is niet erg dat we, in de loop der jaren, al deze woorden en beelden geleidelijk aan gaan vertekenen.
De zwaartepunten van onze verhalen veranderen naarmate onze inzichten toe- en afnemen. Ze passen zich aan onze behoeftes aan, aan onze nieuwe ervaringen, aan onze gesprekspartners, aan wat we wensen te horen en wat niet. Aan wie ons al is ontvallen, en aan wie overblijft.
In deze moderne tijden, waarin globalisering regeert, wordt alles wat met identiteit te maken heeft met enige argwaan benaderd.
Maar ik zie Limburg graag als mijn eerste trampoline. En ter verdediging van die veerkracht die ik er opdeed, laait mijn loyauteitsgevoel kennelijk nog altijd spontaan op.
Ik denk graag dat Limburg, dat unieke stukje België, voor mij het venster op de wereld was.
Daar, in de saaie, stille Kempen op de heerlijke purperen hei, is het voor mij begonnen. Ook al zal het ongetwijfeld – met excuses aan de betreurde Steve Stevaert – ergens anders eindigen.
The Mug Coworking
Charles Martelstraat 8
1000 Brussel
BTW BE0676776324
info@wilfriedmag.be
Redactie: pv@wilfriedmag.be
The Mug Coworking
Charles Martelstraat 8
1000 Brussel
BTW BE0676776324
info@wilfriedmag.be
Redactie: pv@wilfriedmag.be
Onze website maakt gebruik van cookies. Door verder te surfen, aanvaard je dat we dat doen.