Tekst
François brabant
Tekst
jelle vermeersch
uit Wilfried #1
herfst 2020
In dit reisverhaal doorkruist Namenaar en Wilfried-stichter François Brabant ons land. Van oost naar west, van Luik naar Koksijde. De route loopt langs plekken uit de romans van Georges Simenon. De Luikse grootmeester is al lang een fascinatie van François – niet toevallig startte Wilfried ooit onder Simenons motto ‘comprendre, ne pas juger’, ‘begrijpen, niet oordelen’. Maar wat valt er vandaag nog te begrijpen aan het wankele België? En hoe is het land veranderd sinds Simenon?
De handelswaar ligt opgestapeld op de grond, verspreid op plastic zeilen. Zoals elke vrijdag is het brocantemarkt in de Luikse wijk Outremeuse, aan de voet van de Saint-Pholienkerk. Het zwart uitgeslagen bouwwerk lijkt het roet van de Luikse industrie tientallen jaren lang te hebben opgezogen.
De Boulevard de la Constitution wordt hele- maal bezet door deze markt. Wie houdt van prullaria zal er alles vinden, maar alleen als hij niets zoekt. Bijvoorbeeld drankdecoratie: dit houten ezeltje met een vat op de rug, waaruit een kraantje steekt. Perfect voor op de ladekast. Of deze rariteit: een oude gaslamp van de Duitse spoorwegmaatschappij, die je herkent aan de rode en witte driehoeken op de zijkant. Of misschien valt u wel voor de volgende trofee: een melancholisch houten hert op een som- bere sokkel. In bananendozen liggen sport- schoenen van Le Coq Sportif naast iets dat op een kruisbeeldje lijkt, maar zeker zijn we daar niet van; er steekt maar één arm uit de doos.
Deze rommel vertelt de hele Luikse geschiedenis. Van na de oorlog aangespoelde spullen, over door migratiegolven meegevoerd gerief, tot overschotjes van de consumptiemaatschappij en ongewenste resten van erfenissen: alles strandt hier, aan de marktkraampjes bij de kerk van Saint-Pholien.
Tussen enkele Oxokoppen ligt daar ook een opgeblonken granaat, die uit 1914 of 1940 zou kunnen dateren. Een hint, zo lijkt het. Aan het eind van deze straat ligt het Saint-Luc Instituut, een school die kunst-
en architectuuropleidingen aanbiedt en ondergebracht is in wat de Luikenaars ‘la caserne Fonck’ noemen. De naam van het nu gedemilitariseerde gebouw herdenkt Antoine Fonck, weeskind en ooit magazijnier in de Grand Bazar van Luik.
In juli 1914 wordt de 21-jarige jongeman opgeroepen door het leger. Op 4 augustus breekt de oorlog uit. Die ochtend vertrekt de jonge soldaat op verkenningstocht te paard, in de buurt van de Luikse gemeente Thimister. Een ontmoeting met vijandelijke ruitersoldaten wordt hem fataal. Fonck is het eerste dodelijke slachtoffer van deze oorlog, die aan 18 miljoen mensen het leven zou kosten.
Op 16 augustus 1914 valt Luik in Duitse handen. De elfjarige Georges Simenon ziet hoe de troepen van het Duitse Keizerrijk de stad bezetten. Meer nog dan de oorlog zelf maakt de sfeer van de bezetting een grote indruk op de jongen. Plots wordt huichelarij de norm. Plots gaan de alledaagse praatjes over ‘die
ene vriend wiens vader boter verkoopt aan de Duitsers, of die andere, van wie de moeder met een vijandelijke officier was gezien’, zo vertelde Simenon het later zelf.
Opeens kon het gebeuren dat je ’s ochtends rode affiches in de wijk zag hangen, met daarop de namen van zonet gefusilleerde burgers. In een bezet land weet je nooit wie je kan vertrouwen en wie niet. Op zoek naar een inkomen beproeft de jonge Simenon zijn geluk als journalist. In januari 1919 gaat hij aan de slag voor de Gazette de Liège, een krant die hij later zelf als ‘extreemrechts’ zal bestempelen. In 1921 wordt zijn schrijverscarrière tijdelijk onderbroken door de militaire dienstplicht. Hij wordt schutter in het leger, dat hem eerst in Aix-la-Chapelle stationeert en later in Luik. In la caserne Fonck.
In de periode voorafgaand aan zijn legerdienst schrijft de jonge Simenon het ene krantenartikel na het andere en gaat hij vaak om met La Caque, een groepje studenten en artiesten. In die Luikse underground zal hij begin jaren twintig zijn eerste vrouw ontmoeten: Régine Renchon, alias Tigy. De jongeren van La Caque dragen opvallende stropdassen, romantiseren het bohemienbestaan en drinken meer dan het fatsoen voorschrijft. Soms ontaardt de drang naar nachtelijke avonturen in een nachtmerrie. De droom een tegendraadse kunstenaar te zijn loopt slecht af voor een van hen. Op 24 maart 1922 wordt de 24-jarige Joseph Kleine teruggevonden, kunstschilder en lid van La Caque. Hij heeft zich opgehangen voor de ingang van de Saint-Pholienkerk. Zijn dood zal dienen als leidraad voor een van de bekendste boeken van Simenon in de Maigret-reeks, De gehangene van de Saint-Pholien.
De brocantemarkt in Outremeuse is een tafereel dat priester Jean-Pierre Pire erg goed kent. De Luikse deken houdt de misvieringen in Saint-Pholien en Saint-Nicolas, de andere kerk in deze wijk, waar Simenons moeder een trouwe parochiaan was tot aan haar dood in 1970. ‘Binnen of in de tuin?’ vraagt Pire wanneer we hem ontmoeten in de rue Jean-d’Outremeuse. We kiezen voor de tuin, waar de citroenbomen en palmen een tropisch decor scheppen, een beschermde oase in deze drukke wijk. De priester weet zich gezegend: ‘Ik zei het nog tegen de bisschop: als je me ooit wil vervangen, zal je een goede reden moeten hebben.’
Hij begint spontaan over Simenon, alsof ze elkaar goed hebben gekend, als kennissen uit dezelfde buurt. ‘Maigret zei: ik oordeel niet, maar probeer te begrijpen. Erg evangelisch van hem.’ Van alle Simenonboeken die hij heeft gelezen, blijft vooral Het bloedspoor in de sneeuw hem bij, een erg sombere roman, die zich afspeelt in een bezet land vol schijn en kleinmenselijkheid – tiens, waar zou Simenon dát gehaald hebben? En wat als er toch een Bijbelse boodschap in het verhaal verborgen zat, vragen we de priester. ‘De Bijbel is geen moreel kompas, maar een verhaal dat tot nadenken stemt. Men heeft de Bijbel als het ware “ontsmet”, hoewel hij een aantal verhalen bevat die even gewelddadig zijn als Simenons literatuur. Koning David bijvoorbeeld is een genadeloze krijgsleider. Mozes is een moordenaar, Elia doodt de profeten van Baäl. Ik bespaar u de incestueuze passages en de verkrachtingsscènes. Men zegt dat de huidige wereld gewelddadig is, maar het is nooit anders geweest. De Bijbel zet geen helden neer, maar mensen zoals u en ik, met al hun kleine gebreken – en soms ook grote: geweld, seks, geld. Dat zijn simenoniaanse personages.
Ik dank de Heer voor Simenon en voor alle auteurs van de Bijbel, want dankzij hen is het onmogelijk om naastenliefde op te geven. In de boeken van Simenon, hoe donker die bijwijlen ook zijn, is er altijd hoop, kans op een uitweg.’
In het dagelijks leven krijgt de priester evenmin een hemels wereldbeeld voorgeschoteld. Hij ziet wijdverspreide ellende in de wijk. Bewoners worden aangeklampt door mensen die om vijftien of twintig euro bedelen, de straatprijs van een shot. Behalve al die miserie houdt nog een andere armoede deze buurt in haar greep. Een ongrijpbare malaise. ‘De rationele problemen waarover Molière, Racine, Simenon en Amélie
Nothomb schrijven, hebben altijd bestaan. Het zijn universele verhalen over tragische evenementen, over verraad, verkrachting, zelfdoding of moord. Maar ik vraag me af of er vandaag niet een nieuwe armoede is ontstaan, die nog niet bestond toen Simenon nog een kind was. Destijds kon een landbouwer of een arbeider, hoe arm ook, tenminste elke dag eten. Er heerste een cultuur van zelfredzaamheid. Tegenwoordig lijkt een omvangrijk deel van de samenleving ongeschikt voor deze wereld; ze redden het niet, ze zijn verloren. En niet noodzakelijk uit financiële armoede. Ik ben opgegroeid in de arbeiderswijken hier in Luik. Onze moeders kookten lekker, konden hun gezin en hun huis goed onderhouden. Nu zie ik families die zodanig arm zijn dat ze er niet meer in slagen om in een basiszorg voor hun kinderen te voorzien.’
Bij het verlaten van de pastorie valt ons de Peugeotkoersfiets in de hal op. ‘Dertig jaar oud’, licht de priester toe. Het stalen ros heeft meerdere pelgrimstochten op zijn palmares staan, waaronder de weg van Bordeaux tot Compostella. Ook vandaag rijdt de trouwe metgezel van de priester nog rond, om hem op tijd te brengen waar hij moet zijn, want van auto’s houdt hij niet. De wijken Droixhe, Cointe, Sclessin, overal pedaleert Gods dienaar, uitgerust met een rugzak.
Aan weerszijden van de Boulevard de la Constitution bevinden zich horecazaken van diverse pluimage. Snackbar Mozzaik serveert Syrische specialiteiten, shoarma en falafel, allemaal halal. Aan de overkant
lokt café Le Vieux Sabot de dorstigen naar binnen door op de voorgevel te melden dat ze Schotse whisky schenken. Vijftig meter verder, bijna aan de Saint-Pholienkerk, stappen we een tweedehandsboekenwinkel binnen, ‘A l’enseigne du commissaire Maigret’. We vragen waar de Simenons staan. De uitbater wijst naar een kast, volgestouwd met boeken.
[ Einde fragment - Lees de volledige reportage in Wilfried #1 ]
Tekst
François brabant
Tekst
jelle vermeersch
uit Wilfried #1
herfst 2020
In dit reisverhaal doorkruist Namenaar en Wilfried-stichter François Brabant ons land. Van oost naar west, van Luik naar Koksijde. De route loopt langs plekken uit de romans van Georges Simenon. De Luikse grootmeester is al lang een fascinatie van François – niet toevallig startte Wilfried ooit onder Simenons motto ‘comprendre, ne pas juger’, ‘begrijpen, niet oordelen’. Maar wat valt er vandaag nog te begrijpen aan het wankele België? En hoe is het land veranderd sinds Simenon?
De handelswaar ligt opgestapeld op de grond, verspreid op plastic zeilen. Zoals elke vrijdag is het brocantemarkt in de Luikse wijk Outremeuse, aan de voet van de Saint-Pholienkerk. Het zwart uitgeslagen bouwwerk lijkt het roet van de Luikse industrie tientallen jaren lang te hebben opgezogen.
De Boulevard de la Constitution wordt hele- maal bezet door deze markt. Wie houdt van prullaria zal er alles vinden, maar alleen als hij niets zoekt. Bijvoorbeeld drankdecoratie: dit houten ezeltje met een vat op de rug, waaruit een kraantje steekt. Perfect voor op de ladekast. Of deze rariteit: een oude gaslamp van de Duitse spoorwegmaatschappij, die je herkent aan de rode en witte driehoeken op de zijkant. Of misschien valt u wel voor de volgende trofee: een melancholisch houten hert op een som- bere sokkel. In bananendozen liggen sport- schoenen van Le Coq Sportif naast iets dat op een kruisbeeldje lijkt, maar zeker zijn we daar niet van; er steekt maar één arm uit de doos.
Deze rommel vertelt de hele Luikse geschiedenis. Van na de oorlog aangespoelde spullen, over door migratiegolven meegevoerd gerief, tot overschotjes van de consumptiemaatschappij en ongewenste resten van erfenissen: alles strandt hier, aan de marktkraampjes bij de kerk van Saint-Pholien.
Tussen enkele Oxokoppen ligt daar ook een opgeblonken granaat, die uit 1914 of 1940 zou kunnen dateren. Een hint, zo lijkt het. Aan het eind van deze straat ligt het Saint-Luc Instituut, een school die kunst-
en architectuuropleidingen aanbiedt en ondergebracht is in wat de Luikenaars ‘la caserne Fonck’ noemen. De naam van het nu gedemilitariseerde gebouw herdenkt Antoine Fonck, weeskind en ooit magazijnier in de Grand Bazar van Luik.
In juli 1914 wordt de 21-jarige jongeman opgeroepen door het leger. Op 4 augustus breekt de oorlog uit. Die ochtend vertrekt de jonge soldaat op verkenningstocht te paard, in de buurt van de Luikse gemeente Thimister. Een ontmoeting met vijandelijke ruitersoldaten wordt hem fataal. Fonck is het eerste dodelijke slachtoffer van deze oorlog, die aan 18 miljoen mensen het leven zou kosten.
Op 16 augustus 1914 valt Luik in Duitse handen. De elfjarige Georges Simenon ziet hoe de troepen van het Duitse Keizerrijk de stad bezetten. Meer nog dan de oorlog zelf maakt de sfeer van de bezetting een grote indruk op de jongen. Plots wordt huichelarij de norm. Plots gaan de alledaagse praatjes over ‘die
ene vriend wiens vader boter verkoopt aan de Duitsers, of die andere, van wie de moeder met een vijandelijke officier was gezien’, zo vertelde Simenon het later zelf.
Opeens kon het gebeuren dat je ’s ochtends rode affiches in de wijk zag hangen, met daarop de namen van zonet gefusilleerde burgers. In een bezet land weet je nooit wie je kan vertrouwen en wie niet. Op zoek naar een inkomen beproeft de jonge Simenon zijn geluk als journalist. In januari 1919 gaat hij aan de slag voor de Gazette de Liège, een krant die hij later zelf als ‘extreemrechts’ zal bestempelen. In 1921 wordt zijn schrijverscarrière tijdelijk onderbroken door de militaire dienstplicht. Hij wordt schutter in het leger, dat hem eerst in Aix-la-Chapelle stationeert en later in Luik. In la caserne Fonck.
In de periode voorafgaand aan zijn legerdienst schrijft de jonge Simenon het ene krantenartikel na het andere en gaat hij vaak om met La Caque, een groepje studenten en artiesten. In die Luikse underground zal hij begin jaren twintig zijn eerste vrouw ontmoeten: Régine Renchon, alias Tigy. De jongeren van La Caque dragen opvallende stropdassen, romantiseren het bohemienbestaan en drinken meer dan het fatsoen voorschrijft. Soms ontaardt de drang naar nachtelijke avonturen in een nachtmerrie. De droom een tegendraadse kunstenaar te zijn loopt slecht af voor een van hen. Op 24 maart 1922 wordt de 24-jarige Joseph Kleine teruggevonden, kunstschilder en lid van La Caque. Hij heeft zich opgehangen voor de ingang van de Saint-Pholienkerk. Zijn dood zal dienen als leidraad voor een van de bekendste boeken van Simenon in de Maigret-reeks, De gehangene van de Saint-Pholien.
De brocantemarkt in Outremeuse is een tafereel dat priester Jean-Pierre Pire erg goed kent. De Luikse deken houdt de misvieringen in Saint-Pholien en Saint-Nicolas, de andere kerk in deze wijk, waar Simenons moeder een trouwe parochiaan was tot aan haar dood in 1970. ‘Binnen of in de tuin?’ vraagt Pire wanneer we hem ontmoeten in de rue Jean-d’Outremeuse. We kiezen voor de tuin, waar de citroenbomen en palmen een tropisch decor scheppen, een beschermde oase in deze drukke wijk. De priester weet zich gezegend: ‘Ik zei het nog tegen de bisschop: als je me ooit wil vervangen, zal je een goede reden moeten hebben.’
Hij begint spontaan over Simenon, alsof ze elkaar goed hebben gekend, als kennissen uit dezelfde buurt. ‘Maigret zei: ik oordeel niet, maar probeer te begrijpen. Erg evangelisch van hem.’ Van alle Simenonboeken die hij heeft gelezen, blijft vooral Het bloedspoor in de sneeuw hem bij, een erg sombere roman, die zich afspeelt in een bezet land vol schijn en kleinmenselijkheid – tiens, waar zou Simenon dát gehaald hebben? En wat als er toch een Bijbelse boodschap in het verhaal verborgen zat, vragen we de priester. ‘De Bijbel is geen moreel kompas, maar een verhaal dat tot nadenken stemt. Men heeft de Bijbel als het ware “ontsmet”, hoewel hij een aantal verhalen bevat die even gewelddadig zijn als Simenons literatuur. Koning David bijvoorbeeld is een genadeloze krijgsleider. Mozes is een moordenaar, Elia doodt de profeten van Baäl. Ik bespaar u de incestueuze passages en de verkrachtingsscènes. Men zegt dat de huidige wereld gewelddadig is, maar het is nooit anders geweest. De Bijbel zet geen helden neer, maar mensen zoals u en ik, met al hun kleine gebreken – en soms ook grote: geweld, seks, geld. Dat zijn simenoniaanse personages.
Ik dank de Heer voor Simenon en voor alle auteurs van de Bijbel, want dankzij hen is het onmogelijk om naastenliefde op te geven. In de boeken van Simenon, hoe donker die bijwijlen ook zijn, is er altijd hoop, kans op een uitweg.’
In het dagelijks leven krijgt de priester evenmin een hemels wereldbeeld voorgeschoteld. Hij ziet wijdverspreide ellende in de wijk. Bewoners worden aangeklampt door mensen die om vijftien of twintig euro bedelen, de straatprijs van een shot. Behalve al die miserie houdt nog een andere armoede deze buurt in haar greep. Een ongrijpbare malaise. ‘De rationele problemen waarover Molière, Racine, Simenon en Amélie
Nothomb schrijven, hebben altijd bestaan. Het zijn universele verhalen over tragische evenementen, over verraad, verkrachting, zelfdoding of moord. Maar ik vraag me af of er vandaag niet een nieuwe armoede is ontstaan, die nog niet bestond toen Simenon nog een kind was. Destijds kon een landbouwer of een arbeider, hoe arm ook, tenminste elke dag eten. Er heerste een cultuur van zelfredzaamheid. Tegenwoordig lijkt een omvangrijk deel van de samenleving ongeschikt voor deze wereld; ze redden het niet, ze zijn verloren. En niet noodzakelijk uit financiële armoede. Ik ben opgegroeid in de arbeiderswijken hier in Luik. Onze moeders kookten lekker, konden hun gezin en hun huis goed onderhouden. Nu zie ik families die zodanig arm zijn dat ze er niet meer in slagen om in een basiszorg voor hun kinderen te voorzien.’
Bij het verlaten van de pastorie valt ons de Peugeotkoersfiets in de hal op. ‘Dertig jaar oud’, licht de priester toe. Het stalen ros heeft meerdere pelgrimstochten op zijn palmares staan, waaronder de weg van Bordeaux tot Compostella. Ook vandaag rijdt de trouwe metgezel van de priester nog rond, om hem op tijd te brengen waar hij moet zijn, want van auto’s houdt hij niet. De wijken Droixhe, Cointe, Sclessin, overal pedaleert Gods dienaar, uitgerust met een rugzak.
Aan weerszijden van de Boulevard de la Constitution bevinden zich horecazaken van diverse pluimage. Snackbar Mozzaik serveert Syrische specialiteiten, shoarma en falafel, allemaal halal. Aan de overkant
lokt café Le Vieux Sabot de dorstigen naar binnen door op de voorgevel te melden dat ze Schotse whisky schenken. Vijftig meter verder, bijna aan de Saint-Pholienkerk, stappen we een tweedehandsboekenwinkel binnen, ‘A l’enseigne du commissaire Maigret’. We vragen waar de Simenons staan. De uitbater wijst naar een kast, volgestouwd met boeken.
[ Einde fragment - Lees de volledige reportage in Wilfried #1 ]
The Mug Coworking
Charles Martelstraat 8
1000 Brussel
BTW BE0676776324
info@wilfriedmag.be
Redactie: pv@wilfriedmag.be
The Mug Coworking
Charles Martelstraat 8
1000 Brussel
BTW BE0676776324
info@wilfriedmag.be
Redactie: pv@wilfriedmag.be
Onze website maakt gebruik van cookies. Door verder te surfen, aanvaard je dat we dat doen.